Oude Testament

Nieuwe Testament

Marcus 6:24-32 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

24. En zij ging heen en zeide tot haar moeder: Wat zal ik vragen? En deze zeide: Het hoofd van Johannes de Doper.

25. En terstond ging zij haastig naar binnen tot de koning en vroeg, zeggende: Ik wil, dat gij mij onmiddellijk op een schotel geeft het hoofd van Johannes de Doper.

26. En ofschoon de koning zeer bedroefd werd, wilde hij het haar om zijn eden en om hen, die aanlagen, niet weigeren.

27. En terstond zond de koning een scherprechter met de opdracht het hoofd te brengen. En deze ging heen en onthoofdde hem in de gevangenis,

28. en hij bracht het hoofd op een schotel en gaf het aan het meisje en het meisje gaf het aan haar moeder.

29. En toen zijn discipelen het hoorden, kwamen zij en namen zijn lijk weg en legden het in een graf.

30. En de apostelen kwamen weder samen bij Jezus en berichtten Hem al wat zij gedaan en geleerd hadden.

31. En Hij zeide tot hen: Komt hier en gaat (met Mij) alleen naar een eenzame plaats en rust een weinig. Want er waren velen, die kwamen en gingen, en zij hadden zelfs geen tijd om te eten.

32. En zij vertrokken in het schip naar een eenzame plaats, alleen.

Lees verder hoofdstuk Marcus 6