Oude Testament

Nieuwe Testament

Marcus 6:16-26 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

16. Toen dan Herodes van Hem hoorde, zeide hij: Johannes, die ik onthoofd heb, die is opgewekt.

17. Want hij, Herodes, had Johannes laten grijpen en geboeid gevangen gezet, ter wille van Herodias, de vrouw van zijn broeder Filippus, omdat hij haar tot vrouw genomen had.

18. Want Johannes had tot Herodes gezegd: Gij moogt de vrouw van uw broeder niet hebben.

19. Herodias had het op hem voorzien en wilde hem doden, doch zij kon dit niet,

20. want Herodes had ontzag voor Johannes, daar hij wist, dat hij een rechtvaardig en heilig man was; en hij beschermde hem en als hij hem gehoord had, was hij in grote verlegenheid, maar hij hoorde hem gaarne.

21. En toen er een gelegen dag gekomen was en Herodes op zijn geboortefeest een maaltijd aanrichtte voor zijn hoogwaardigheidsbekleders, zijn legeroversten en de voornaamsten van Galilea,

22. en de dochter van Herodias binnenkwam en danste, behaagde zij Herodes en hun, die mede aanlagen. En de koning zeide tot het meisje: Vraag van mij, wat gij maar wilt en ik zal het u geven.

23. En hij zwoer haar: Wat gij mij ook maar vragen zult, zal ik u geven, tot de helft van mijn koninkrijk.

24. En zij ging heen en zeide tot haar moeder: Wat zal ik vragen? En deze zeide: Het hoofd van Johannes de Doper.

25. En terstond ging zij haastig naar binnen tot de koning en vroeg, zeggende: Ik wil, dat gij mij onmiddellijk op een schotel geeft het hoofd van Johannes de Doper.

26. En ofschoon de koning zeer bedroefd werd, wilde hij het haar om zijn eden en om hen, die aanlagen, niet weigeren.

Lees verder hoofdstuk Marcus 6