Oude Testament

Nieuwe Testament

Marcus 5:5-14 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

5. En voortdurend, nacht en dag, was hij in de graven en in de bergen, schreeuwende en zichzelf met stenen slaande.

6. En toen hij Jezus uit de verte zag, liep hij toe, viel voor Hem neder,

7. en zeide, roepende met luider stem: Wat hebt Gij met mij te maken, Jezus, Zoon van de allerhoogste God? Ik bezweer U bij God, dat Gij mij niet pijnigt.

8. Want Hij zeide tot hem: Onreine geest, ga uit van deze mens.

9. En Hij vroeg hem: Hoe is uw naam?

10. En hij zeide tot Hem: Mijn naam is legioen, want wij zijn talrijk. En hij smeekte Hem dringend hen niet buiten het land te zenden.

11. Nu werd daar bij de berg een grote kudde zwijnen gehoed.

12. En zij smeekten Hem, zeggende: Zend ons in de zwijnen, dat wij daarin varen.

13. En Hij stond het hun toe. En de onreine geesten gingen uit en voeren in de zwijnen; en de kudde, ongeveer tweeduizend, stormde langs de helling de zee in en zij verdronken in de zee.

14. En die ze hoedden, namen de vlucht en berichtten het in de stad en op het land. En de mensen gingen zien, wat er gebeurd was.

Lees verder hoofdstuk Marcus 5