Oude Testament

Nieuwe Testament

Marcus 3:20-27 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

20. En Hij ging in een huis; en er verzamelde zich weder [de] schare, zodat zij zelfs geen brood konden eten.

21. En toen zijn naastbestaanden dit hoorden, gingen zij heen om Hem te halen, want zij zeiden: Hij is niet bij zijn zinnen.

22. En de schriftgeleerden, die van Jeruzalem gekomen waren, zeiden: Hij heeft Beëlzebul, en door de overste der boze geesten drijft Hij de geesten uit.

23. En Hij riep hen tot Zich en sprak tot hen in gelijkenissen: Hoe kan de satan de satan uitdrijven?

24. En indien een koninkrijk tegen zichzelf verdeeld is, kan dat koninkrijk zich niet staande houden.

25. En indien een huis tegen zichzelf verdeeld is, zal dat huis niet kunnen bestaan.

26. En indien de satan opstaat tegen zichzelf en verdeeld is, kan hij niet bestaan, doch is hij aan zijn einde.

27. Maar niemand kan het huis van de sterke binnengaan en zijn huisraad roven, als hij niet eerst die sterke heeft gebonden, en dan zal hij zijn huis plunderen.

Lees verder hoofdstuk Marcus 3