Oude Testament

Nieuwe Testament

Marcus 16:2-13 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

2. En zeer vroeg op de eerste dag der week gingen zij naar het graf, toen de zon opging.

3. En zij zeiden tot elkander: Wie zal ons de steen afwentelen van de ingang van het graf?

4. En toen zij opzagen, aanschouwden zij, dat de steen afgewenteld was; want hij was zeer groot.

5. En toen zij in het graf gegaan waren, zagen zij een jongeling zitten aan de rechterzijde, bekleed met een wit gewaad, en ontsteltenis beving haar.

6. Hij zeide tot haar: Weest niet ontsteld. Jezus zoekt gij, de Nazarener, de gekruisigde. Hij is opgewekt, Hij is hier niet; zie de plaats, waar zij Hem gelegd hadden.

7. Maar gaat heen, zegt zijn discipelen en Petrus, dat Hij u voorgaat naar Galilea; daar zult gij Hem zien, gelijk Hij u gezegd heeft.

8. En zij gingen naar buiten en vluchtten van het graf, want siddering en ontzetting hadden haar bevangen. En zij zeiden niemand iets, want zij waren bevreesd.

9. [Toen Hij des morgens vroeg op de eerste dag der week opgestaan was, verscheen Hij eerst aan Maria van Magdala, van wie Hij zeven boze geesten uitgedreven had.

10. Zij ging heen en berichtte het hun, welke bij Hem geweest waren, die treurden en weenden.

11. En toen zij hoorden, dat Hij leefde en door haar gezien was, geloofden zij het niet.

12. Daarna verscheen Hij in een andere gedaante aan twee van hen op de weg, terwijl zij zich naar het land begaven.

13. En ook die gingen heen om het aan de anderen te berichten. En ook die geloofden zij niet.

Lees verder hoofdstuk Marcus 16