Oude Testament

Nieuwe Testament

Marcus 15:7-22 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

7. Nu was er iemand, genaamd Barabbas, gevangengezet met de oproermakers, die in het oproer een moord begaan hadden.

8. En de schare kwam naar voren en begon te eisen, dat hij hun deed, zoals hij gewoon was.

9. Pilatus antwoordde en zeide tot hen: Wilt gij, dat ik u de Koning der Joden loslaat?

10. Want hij bemerkte, dat de overpriesters Hem uit nijd overgeleverd hadden.

11. Doch de overpriesters zetten de schare op, dat hij hun liever Barabbas zou loslaten.

12. Pilatus antwoordde en zeide wederom tot hen: Wat moet ik dan doen met Hem, die gij de Koning der Joden noemt?

13. En zij schreeuwden wederom: Kruisig Hem!

14. Pilatus zeide tot hen: Wat heeft Hij dan voor kwaad gedaan? Zij schreeuwden des te meer: Kruisig Hem!

15. Pilatus oordeelde het geraden de schare haar zin te geven en hij liet hun daarom Barabbas los en gaf Jezus, na Hem gegeseld te hebben, over om gekruisigd te worden.

16. De soldaten nu leidden Hem weg tot binnen het hof, dat is het gerechtsgebouw, en riepen de gehele afdeling bijeen.

17. En zij trokken Hem een purperen kleed aan en zetten Hem een kroon op, die zij van doornen gevlochten hadden.

18. En zij begonnen Hem te begroeten: Wees gegroet, Gij Koning der Joden!

19. En zij sloegen Hem met een riet op het hoofd en bespuwden Hem en zij vielen op de knieën en bewezen Hem hulde.

20. En toen zij Hem bespot hadden, trokken zij Hem het purperen kleed uit en deden Hem zijn klederen aan.En zij leidden Hem weg om Hem te kruisigen.

21. En zij presten een voorbijganger om zijn kruis te dragen, een zekere Simon van Cyrene, die van het land kwam, de vader van Alexander en Rufus.

22. En zij brachten Hem op de plaats Golgota, hetgeen betekent Schedelplaats.

Lees verder hoofdstuk Marcus 15