Oude Testament

Nieuwe Testament

Marcus 15:3-15 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

3. En de overpriesters brachten vele beschuldigingen tegen Hem in.

4. En Pilatus vroeg Hem wederom [en zeide]: Geeft Gij niets ten antwoord? Zie, hoevele beschuldigingen zij tegen U inbrengen.

5. Doch Jezus gaf hem niets meer ten antwoord, zodat Pilatus zich verwonderde.

6. En bij elk feest liet hij hun een gevangene los, voor wie zij dit vroegen.

7. Nu was er iemand, genaamd Barabbas, gevangengezet met de oproermakers, die in het oproer een moord begaan hadden.

8. En de schare kwam naar voren en begon te eisen, dat hij hun deed, zoals hij gewoon was.

9. Pilatus antwoordde en zeide tot hen: Wilt gij, dat ik u de Koning der Joden loslaat?

10. Want hij bemerkte, dat de overpriesters Hem uit nijd overgeleverd hadden.

11. Doch de overpriesters zetten de schare op, dat hij hun liever Barabbas zou loslaten.

12. Pilatus antwoordde en zeide wederom tot hen: Wat moet ik dan doen met Hem, die gij de Koning der Joden noemt?

13. En zij schreeuwden wederom: Kruisig Hem!

14. Pilatus zeide tot hen: Wat heeft Hij dan voor kwaad gedaan? Zij schreeuwden des te meer: Kruisig Hem!

15. Pilatus oordeelde het geraden de schare haar zin te geven en hij liet hun daarom Barabbas los en gaf Jezus, na Hem gegeseld te hebben, over om gekruisigd te worden.

Lees verder hoofdstuk Marcus 15