Oude Testament

Nieuwe Testament

Marcus 15:25-35 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

25. Het was het derde uur, toen zij Hem kruisigden.

26. En het opschrift, dat de beschuldiging tegen Hem vermeldde, luidde: De Koning der Joden.

27. En met Hem kruisigden zij twee rovers, één aan zijn rechterzijde en één aan zijn linkerzijde.

28. [En het schriftwoord is vervuld geworden, dat zegt: En Hij is met de misdadigers gerekend.]

29. En de voorbijgangers spraken lastertaal tegen Hem, schudden hun hoofd en zeiden: Ha, Gij, die de tempel afbreekt en in drie dagen opbouwt,

30. red Uzelf, kom af van het kruis!

31. Evenzo spotten de overpriesters onder elkander samen met de schriftgeleerden, en zij zeiden: Anderen heeft Hij gered, Zichzelf kan Hij niet redden.

32. Laat de Christus, de Koning van Israël, nu afkomen van het kruis, dat wij het zien en geloven. Ook die met Hem gekruisigd waren beschimpten Hem.

33. En toen het zesde uur aangebroken was kwam er duisternis over het gehele land tot het negende uur.

34. En op het negende uur riep Jezus met luider stem: Eloï, Eloï, lama sabachtani, hetgeen betekent: Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?

35. En sommige van de omstanders, dit horende, zeiden: Zie, Hij roept Elia.

Lees verder hoofdstuk Marcus 15