Oude Testament

Nieuwe Testament

Marcus 15:23-32 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

23. En zij gaven Hem wijn, met mirre gemengd, doch Hij nam die niet.

24. En zij kruisigden Hem en verdeelden zijn klederen door het lot te werpen, wat ieder ervan krijgen zou.

25. Het was het derde uur, toen zij Hem kruisigden.

26. En het opschrift, dat de beschuldiging tegen Hem vermeldde, luidde: De Koning der Joden.

27. En met Hem kruisigden zij twee rovers, één aan zijn rechterzijde en één aan zijn linkerzijde.

28. [En het schriftwoord is vervuld geworden, dat zegt: En Hij is met de misdadigers gerekend.]

29. En de voorbijgangers spraken lastertaal tegen Hem, schudden hun hoofd en zeiden: Ha, Gij, die de tempel afbreekt en in drie dagen opbouwt,

30. red Uzelf, kom af van het kruis!

31. Evenzo spotten de overpriesters onder elkander samen met de schriftgeleerden, en zij zeiden: Anderen heeft Hij gered, Zichzelf kan Hij niet redden.

32. Laat de Christus, de Koning van Israël, nu afkomen van het kruis, dat wij het zien en geloven. Ook die met Hem gekruisigd waren beschimpten Hem.

Lees verder hoofdstuk Marcus 15