Oude Testament

Nieuwe Testament

Marcus 11:7-20 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

7. En zij brachten het veulen tot Jezus en legden hun klederen daarop en Hij ging erop zitten.

8. En velen spreidden hun klederen op de weg en anderen groen, dat zij van het veld plukten.

9. En die voorgingen en die volgden riepen:Hosanna! Gezegend Hij, die komt in de naam des Heren;

10. gezegend het komende rijk van onze vader David; Hosanna in de hoogste hemelen!

11. En Hij kwam te Jeruzalem in de tempel. En nadat Hij rondom alles overzien had, vertrok Hij, toen het reeds laat op de dag was, naar Betanië, met de twaalven.

12. En de volgende dag, toen zij van Betanië kwamen, werd Hij hongerig.

13. En toen Hij van verre een vijgeboom zag, die bladeren had, ging Hij daarheen om te zien of Hij er ook iets aan vinden zou. En erbij gekomen, vond Hij er niets aan dan bladeren; want het was de tijd niet voor vijgen.

14. En Hij antwoordde en zeide tot hem: Nooit ete meer iemand vrucht van u in eeuwigheid! En zijn discipelen hoorden het.

15. En zij kwamen te Jeruzalem.En Hij ging de tempel binnen en begon hen, die in de tempel verkochten en kochten, uit te drijven en de tafels der wisselaars en de stoelen van hen, die de duiven verkochten, keerde Hij om,

16. en Hij liet niet toe, dat iemand enig voorwerp door de tempel droeg;

17. en Hij leerde en sprak tot hen: Staat er niet geschreven, dat mijn huis een bedehuis zal heten voor alle volken?

18. Maar gij hebt het tot een rovershol gemaakt. En de overpriesters en de schriftgeleerden hoorden het en zochten, hoe zij Hem zouden kunnen ombrengen, want zij waren bevreesd voor Hem, omdat de gehele schare versteld stond over zijn leer.

19. En toen het laat werd, gingen zij de stad uit, naar buiten.

20. En toen zij des morgens vroeg langs de vijgeboom kwamen, zagen zij, dat hij van de wortel af verdord was.

Lees verder hoofdstuk Marcus 11