Oude Testament

Nieuwe Testament

Marcus 11:28-33 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

28. en zeiden tot Hem: Krachtens welke bevoegdheid doet Gij deze dingen? Of wie heeft U de bevoegdheid gegeven om deze dingen te doen?

29. Jezus zeide tot hen: Ik zal u één vraag stellen; geeft Mij daarop antwoord, dan zal Ik u zeggen, krachtens welke bevoegdheid Ik deze dingen doe.

30. De doop van Johannes, was die uit de hemel of uit de mensen? Antwoordt Mij daarop.

31. En zij overlegden onder elkander en zeiden: Indien wij zeggen: Uit de hemel, zal Hij zeggen: Waarom hebt gij hem dan niet geloofd?

32. Zeggen wij echter: Uit de mensen . . . Zij waren namelijk bevreesd voor de schare, want allen hielden Johannes inderdaad voor een profeet.

33. En zij antwoordden en zeiden tot Jezus: Wij weten het niet. En Jezus zeide tot hen: Dan zeg Ik u ook niet, krachtens welke bevoegdheid Ik deze dingen doe.

Lees verder hoofdstuk Marcus 11