Oude Testament

Nieuwe Testament

Marcus 10:34-43 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

34. en zij zullen Hem bespotten en Hem bespuwen en Hem geselen en doden, en na drie dagen zal Hij opstaan.

35. En Jakobus en Johannes, de [twee] zonen van Zebedeüs, kwamen tot Hem en zeiden tot Hem: Meester, wij wilden wel dat Gij ons deedt, wat wij U zullen vragen.

36. Hij zeide tot hen: Wat wilt gij, dat Ik u doen zal?

37. Zij zeiden tot Hem: Geef ons, dat wij de één aan uw rechterzijde en de andere aan uw linkerzijde mogen zitten in uw heerlijkheid.

38. Doch Jezus zeide tot hen: Gij weet niet, wat gij vraagt. Kunt gij de beker drinken, die Ik drink, of met de doop gedoopt worden, waarmede Ik gedoopt word?

39. Zij zeiden tot Hem: Wij kunnen het. Jezus zeide tot hen: De beker, die Ik drink, zult gij drinken en met de doop, waarmede Ik gedoopt word, zult gij gedoopt worden,

40. maar het zitten aan mijn rechterzijde of linkerzijde, staat niet aan Mij te geven, maar het is voor hen, voor wie het bereid is.

41. En toen de tien dit hoorden, begonnen zij het Jakobus en Johannes kwalijk te nemen.

42. En Jezus riep hen tot Zich en zeide tot hen: Gij weet, dat zij, die regeerders der volken heten, heerschappij over hen voeren, en hun rijksgroten oefenen macht over hen.

43. Zó is het echter onder u niet.

Lees verder hoofdstuk Marcus 10