Oude Testament

Nieuwe Testament

Marcus 10:23-37 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

23. En Jezus, rondziende, zeide tot zijn discipelen: Hoe moeilijk zullen zij, die geld hebben, het Koninkrijk Gods binnengaan.

24. En zijn discipelen waren zeer verbaasd over zijn woorden, maar Jezus antwoordde weder en zeide tot hen: Kinderen, hoe moeilijk is het het Koninkrijk Gods binnen te gaan.

25. Het is gemakkelijker dat een kameel gaat door het oog ener naald, dan dat een rijke het Koninkrijk Gods binnengaat.

26. En zij waren nog meer verslagen en zeiden tot elkander: Maar wie kan dan behouden worden?

27. Jezus zag hen aan en zeide: Bij mensen is het onmogelijk, maar niet bij God; want alle dingen zijn mogelijk bij God.

28. Petrus begon tot Hem te zeggen: Zie, wij hebben alles prijsgegeven en zijn U gevolgd.

29. Jezus zeide: Voorwaar, Ik zeg u, er is niemand, die huis of broeders of zusters of moeder of vader of kinderen of akkers heeft prijsgegeven om Mij en om het evangelie,

30. of hij ontvangt honderdvoudig terug: nu, in deze tijd, huizen en broeders en zusters en moeders en kinderen en akkers, met vervolgingen, en in de toekomende eeuw het eeuwige leven.

31. Maar vele eersten zullen de laatsten zijn en de laatsten de eersten.

32. Zij waren onderweg, opgaande naar Jeruzalem, en Jezus ging vóór hen uit, en zij waren verbaasd en zij, die volgden, waren bevreesd. En wederom nam Hij de twaalven terzijde en begon tot hen te spreken over hetgeen over Hem zou komen:

33. Zie, wij gaan op naar Jeruzalem en de Zoon des mensen zal overgeleverd worden aan de overpriesters en de schriftgeleerden en zij zullen Hem ter dood veroordelen. En zij zullen Hem overleveren aan de heidenen,

34. en zij zullen Hem bespotten en Hem bespuwen en Hem geselen en doden, en na drie dagen zal Hij opstaan.

35. En Jakobus en Johannes, de [twee] zonen van Zebedeüs, kwamen tot Hem en zeiden tot Hem: Meester, wij wilden wel dat Gij ons deedt, wat wij U zullen vragen.

36. Hij zeide tot hen: Wat wilt gij, dat Ik u doen zal?

37. Zij zeiden tot Hem: Geef ons, dat wij de één aan uw rechterzijde en de andere aan uw linkerzijde mogen zitten in uw heerlijkheid.

Lees verder hoofdstuk Marcus 10