Oude Testament

Nieuwe Testament

Marcus 10:20-26 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

20. Hij zeide tot Hem: Meester, dat alles heb ik in acht genomen van mijn jeugd af.

21. En Jezus, hem aanziende, kreeg hem lief en zeide tot hem: Eén ding ontbreekt u, ga heen, verkoop al wat gij hebt en geef het aan de armen, en gij zult een schat in de hemel hebben, en kom hier, volg Mij.

22. Maar zijn gelaat betrok bij dat woord en hij ging bedroefd heen, want hij bezat vele goederen.

23. En Jezus, rondziende, zeide tot zijn discipelen: Hoe moeilijk zullen zij, die geld hebben, het Koninkrijk Gods binnengaan.

24. En zijn discipelen waren zeer verbaasd over zijn woorden, maar Jezus antwoordde weder en zeide tot hen: Kinderen, hoe moeilijk is het het Koninkrijk Gods binnen te gaan.

25. Het is gemakkelijker dat een kameel gaat door het oog ener naald, dan dat een rijke het Koninkrijk Gods binnengaat.

26. En zij waren nog meer verslagen en zeiden tot elkander: Maar wie kan dan behouden worden?

Lees verder hoofdstuk Marcus 10