Oude Testament

Nieuwe Testament

Marcus 1:9-22 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

9. En het geschiedde in die dagen, dat Jezus Nazaret in Galilea verliet en Zich door Johannes in de Jordaan liet dopen.

10. En terstond, toen Hij uit het water opsteeg, zag Hij de hemelen scheuren en de Geest als een duif op Zich nederdalen.

11. En een stem [kwam] uit de hemelen: Gij zijt mijn Zoon, de geliefde; in U heb Ik mijn welbehagen.

12. En terstond dreef de Geest Hem uit naar de woestijn.

13. En Hij werd in de woestijn veertig dagen verzocht door de satan en Hij was bij de wilde dieren, en de engelen dienden Hem.

14. En nadat Johannes was overgeleverd, ging Jezus naar Galilea om het evangelie Gods te prediken,

15. [en Hij zeide]: De tijd is vervuld en het Koninkrijk Gods is nabijgekomen. Bekeert u en gelooft het evangelie.

16. En toen Hij langs de zee van Galilea ging, zag Hij Simon en Andreas, de broeder van Simon, in de zee staan en het net uitwerpen, want zij waren vissers.

17. En Jezus zeide tot hen: Komt achter Mij en Ik zal maken, dat gij vissers van mensen wordt.

18. En zij lieten terstond hun netten liggen en volgden Hem.

19. En een weinig verder gegaan zijnde, zag Hij Jakobus, de zoon van Zebedeüs, en Johannes zijn broeder, terwijl dezen bezig waren in het schip hun netten in orde te brengen.

20. En terstond riep Hij hen. En zij lieten hun vader Zebedeüs in het schip achter met de dagloners en gingen heen, Hem achterna.

21. En zij kwamen te Kafarnaüm en terstond op de sabbat ging Hij naar de synagoge en leerde.

22. En zij stonden versteld over zijn leer, want Hij leerde hen als gezaghebbende, en niet als de schriftgeleerden.

Lees verder hoofdstuk Marcus 1