Oude Testament

Nieuwe Testament

Marcus 1:19-31 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

19. En een weinig verder gegaan zijnde, zag Hij Jakobus, de zoon van Zebedeüs, en Johannes zijn broeder, terwijl dezen bezig waren in het schip hun netten in orde te brengen.

20. En terstond riep Hij hen. En zij lieten hun vader Zebedeüs in het schip achter met de dagloners en gingen heen, Hem achterna.

21. En zij kwamen te Kafarnaüm en terstond op de sabbat ging Hij naar de synagoge en leerde.

22. En zij stonden versteld over zijn leer, want Hij leerde hen als gezaghebbende, en niet als de schriftgeleerden.

23. En terstond was er in hun synagoge een mens met een onreine geest en hij schreeuwde luid,

24. zeggende: Wat hebt Gij met ons te maken, Jezus van Nazaret? Zijt Gij gekomen om ons te verdelgen? Ik weet wel, wie Gij zijt: de heilige Gods.

25. En Jezus bestrafte hem [zeggende]: Zwijg stil en ga uit van hem.

26. En de onreine geest deed hem stuiptrekken en ging onder groot geschreeuw van hem uit.

27. En allen werden zeer verbaasd, zodat zij elkander vroegen, zeggende: Wat is dit? Een nieuwe leer met gezag! Ook de onreine geesten geeft Hij bevelen en zij gehoorzamen Hem!

28. En het gerucht van Hem drong terstond overal door in de gehele omgeving van Galilea.

29. En terstond, uit de synagoge, gingen zij in het huis van Simon en Andreas met Jakobus en Johannes.

30. En de schoonmoeder van Simon lag met koorts te bed en terstond spraken zij met Hem over haar.

31. En Hij kwam naderbij, vatte haar hand en richtte haar op. En de koorts verliet haar en zij diende hen.

Lees verder hoofdstuk Marcus 1