Oude Testament

Nieuwe Testament

Lucas 9:49-62 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

49. Johannes antwoordde en zeide: Meester, wij hebben iemand in uw naam boze geesten zien uitdrijven en wij wilden het hem beletten, omdat hij niet met ons U volgt.

50. Jezus zeide tot hem: Belet het niet, want wie niet tegen u is, is vóór u.

51. En het geschiedde, toen de dagen van zijn opneming in vervulling gingen, dat Hij zijn aangezicht richtte om naar Jeruzalem te reizen,

52. en Hij zond boden voor Zich uit. En zij gingen heen en kwamen in een dorp der Samaritanen om alles voor Hem gereed te maken.

53. En zij ontvingen Hem niet, omdat zijn aangezicht gericht was naar Jeruzalem.

54. Toen de discipelen Jakobus en Johannes dit bemerkten, zeiden zij: Here, wilt Gij, dat wij zeggen, dat vuur van de hemel zal nederdalen om hen te verteren?

55. Doch Hij keerde Zich om en bestrafte hen.

56. En zij gingen naar een ander dorp.

57. En toen zij op weg waren, zeide iemand tot Hem: Ik zal U volgen, waar Gij ook heengaat.

58. En Jezus zeide tot hem: De vossen hebben holen en de vogelen des hemels nesten, maar de Zoon des mensen heeft geen plaats om het hoofd neer te leggen.

59. En Hij zeide tot een ander: Volg Mij. Maar deze zeide: Sta mij toe eerst heen te gaan en mijn vader te begraven.

60. Maar Hij zeide tot hem: Laat de doden hun doden begraven; maar ga gij heen en verkondig het Koninkrijk Gods.

61. En weer een ander zeide: Ik zal U volgen, Here, maar laat mij eerst afscheid nemen van mijn huisgenoten.

62. Maar Jezus zeide [tot hem]: Niemand, die de hand aan de ploeg slaat en ziet naar hetgeen achter hem ligt, is geschikt voor het Koninkrijk Gods.

Lees verder hoofdstuk Lucas 9