Oude Testament

Nieuwe Testament

Lucas 9:14-25 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

14. Want er waren ongeveer vijfduizend man. En Hij zeide tot zijn discipelen: Laat hen gaan zitten in groepen van ongeveer vijftig.

15. En zij deden het en lieten hen allen nederzitten.

16. Toen nam Hij de vijf broden en de twee vissen, en Hij zag op naar de hemel, sprak de zegen uit en brak ze, en Hij gaf ze aan de discipelen om ze aan de schare voor te zetten.

17. En zij aten en werden allen verzadigd en het overschot werd door hen opgeraapt: twaalf manden met brokken.

18. En het geschiedde, terwijl Hij in het gebed alleen was, dat de discipelen in zijn nabijheid waren en Hij vroeg hun en zeide: Wie zeggen de scharen, dat Ik ben?

19. Zij antwoordden en zeiden: Johannes de Doper, anderen: Elia, weer anderen, dat een der oude profeten was opgestaan.

20. Hij zeide tot hen: Maar gij, wie zegt gij, dat Ik ben? Petrus antwoordde en zeide: De Christus Gods.

21. En Hij vermaande hen nadrukkelijk en beval hun dit niemand te zeggen.

22. En Hij zeide: De Zoon des mensen moet veel lijden en verworpen worden door de oudsten en overpriesters en schriftgeleerden en gedood worden en ten derden dage worden opgewekt.

23. Hij zeide tot allen: Indien iemand achter Mij wil komen, die verloochene zichzelf en neme dagelijks zijn kruis op en volge Mij.

24. Want ieder, die zijn leven zal willen behouden, die zal het verliezen; maar ieder, die zijn leven verloren heeft om Mijnentwil, die zal het behouden.

25. Want wat baat het een mens, als hij de gehele wereld wint, maar zichzelf verliest of zelf schade lijdt?

Lees verder hoofdstuk Lucas 9