Oude Testament

Nieuwe Testament

Lucas 6:30-39 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

30. Vraagt iemand iets van u, geef het hem; neemt iemand het uwe, vraag het niet terug.

31. En gelijk gij wilt, dat u de mensen doen, doet gij hun evenzo.

32. En indien gij liefhebt, die u liefhebben, wat hebt gij vóór? Immers, ook de zondaars hebben lief, die hen liefhebben.

33. Want indien gij goed doet aan wie u goed doen, wat hebt gij vóór? Ook de zondaars doen dat.

34. En indien gij leent aan hen, van wie gij hoopt iets te ontvangen, wat hebt gij vóór? Ook zondaars lenen aan zondaars om evenveel terug te ontvangen.

35. Neen, hebt uw vijanden lief, en doet hun goed en leent zonder op vergelding te hopen, en uw loon zal groot zijn en gij zult kinderen van de Allerhoogste zijn, want Hij is goed jegens de ondankbaren en bozen.

36. Weest barmhartig, gelijk uw Vader barmhartig is.

37. En oordeelt niet en gij zult niet geoordeeld worden. En veroordeelt niet en gij zult niet veroordeeld worden; laat los en gij zult losgelaten worden.

38. Geeft en u zal gegeven worden: een goede, gedrukte, geschudde, overlopende maat zal men in uw schoot geven. Want met de maat, waarmede gij meet, zal u wedergemeten worden.

39. Hij sprak ook een gelijkenis tot hen: Kan een blinde een blinde geleiden? Zullen zij niet beiden in een put vallen?

Lees verder hoofdstuk Lucas 6