Oude Testament

Nieuwe Testament

Lucas 6:11-20 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

11. En zij raakten volkomen hun verstand kwijt en spraken er met elkander over, wat zij Jezus doen zouden.

12. En het geschiedde in die dagen, dat Hij naar het gebergte ging om te bidden, en Hij bracht de nacht door in het gebed tot God.

13. En toen het dag geworden was, riep Hij zijn discipelen tot Zich en koos er twaalf uit, die Hij ook apostelen noemde:

14. Simon, die Hij ook Petrus noemde, en Andreas, zijn broeder, en Jakobus en Johannes, en Filippus en Bartolomeüs,

15. en Matteüs en Tomas, [en] Jakobus, de zoon van Alfeüs, en Simon, bijgenaamd de Zeloot, en Judas, de zoon van Jakobus,

16. en Judas Iskariot, die de verrader geworden is.

17. En Hij daalde met hen af en bleef staan op een vlakke plaats en (daar) was een grote schare van zijn discipelen en een grote menigte van volk uit het gehele Joodse land en Jeruzalem en van Tyrus en Sidon aan de zee,

18. die gekomen waren om Hem te horen en genezen te worden van hun ziekten; en die gekweld werden door onreine geesten werden genezen.

19. En de gehele schare trachtte Hem aan te raken, omdat er kracht van Hem uitging en Hij allen genas.

20. En Hij hief zijn ogen op naar zijn discipelen en zeide:Zalig, gij armen, want uwer is het Koninkrijk Gods.

Lees verder hoofdstuk Lucas 6