Oude Testament

Nieuwe Testament

Lucas 4:26-37 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

26. en tot geen van haar werd Elia gezonden, doch wel naar Sarepta, bij Sidon, tot een vrouw, die weduwe was.

27. En er waren vele melaatsen in Israël ten tijde van de profeet Elisa, en geen van hen werd gereinigd, doch wel Naäman de Syriër.

28. En allen in de synagoge werden met toorn vervuld, toen zij dit hoorden.

29. Zij stonden op en wierpen Hem de stad uit en voerden Hem tot aan de rand van de berg, waarop hun stad gebouwd was, om Hem van de steilte te storten.

30. Maar Hij ging midden tussen hen door en vertrok.

31. En hij daalde af naar Kafarnaüm, een stad in Galilea, en Hij leerde hen geregeld op de sabbat.

32. En zij stonden versteld over zijn leer, want zijn woord was met gezag.

33. En in de synagoge was iemand met een boze, onreine geest

34. en hij schreeuwde met luider stem: Ha, wat hebt Gij met ons te maken, Jezus van Nazaret? Zijt Gij gekomen om ons te verdelgen? Ik weet wel, wie Gij zijt: de heilige Gods.

35. En Jezus bestrafte hem en zeide: Zwijg stil en vaar uit van hem. En de boze geest wierp hem in het midden neer en voer van hem uit zonder hem enig kwaad te doen.

36. En er kwam verbazing over allen en zij spraken erover tot elkander en zeiden: Wat voor spreken is dit? Want Hij legt met gezag en macht aan de onreine geesten zijn bevelen op en zij varen uit.

37. En er ging een roep van Hem uit naar alle plaatsen in de omtrek.

Lees verder hoofdstuk Lucas 4