36. En terwijl zij hierover spraken, stond Hij zelf in hun midden;
37. en zij werden ontzet en verschrikt en meenden een geest te aanschouwen.
38. Doch Hij zeide tot hen: Waarom zijt gij ontsteld en waarom komen er overwegingen op in uw hart?
39. Ziet mijn handen en mijn voeten, dat Ik het zelf ben; betast Mij en ziet, dat een geest geen vlees en beenderen heeft, zoals gij ziet, dat Ik heb.
40. [En bij dit woord toonde Hij hun zijn handen en voeten.]
41. En toen zij het van blijdschap nog niet geloofden en zich verwonderden, zeide Hij tot hen: Hebt gij hier iets te eten?
42. Zij reikten Hem een stuk van een gebakken vis toe.
43. En Hij nam het en at het voor hun ogen.