Oude Testament

Nieuwe Testament

Lucas 24:19-32 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

19. En Hij zeide tot hen: Wat dan? Zij zeiden tot Hem: Hetgeen geschied is met Jezus de Nazarener, een man, die een profeet was, machtig in werk en woord voor God en het ganse volk,

20. en hoe Hem onze overpriesters en oversten overgegeven hebben om Hem ter dood te veroordelen en Hem gekruisigd hebben.

21. Wij echter leefden in de hoop, dat Hij het was, die Israël verlossen zou. Maar met dit al is het thans reeds de derde dag, sinds dit geschied is.

22. Maar ook hebben enige vrouwen uit ons midden ons doen ontstellen: zij waren in de vroegte bij het graf geweest

23. en hadden zijn lichaam niet gevonden en zijn toen komen zeggen, dat zij ook een verschijning van engelen gezien hadden, die zeiden, dat Hij leeft.

24. En enigen van de onzen zijn naar het graf gegaan en hebben het zo bevonden, als de vrouwen ook gezegd hadden, maar Hém hebben zij niet gezien.

25. En Hij zeide tot hen: O onverstandigen en tragen van hart, dat gij niet gelooft alles wat de profeten gesproken hebben!

26. Moest de Christus dit niet lijden om in zijn heerlijkheid in te gaan?

27. En Hij begon bij Mozes en bij al de profeten en legde hun uit, wat in al de Schriften op Hem betrekking had.

28. En zij naderden het dorp, waar zij heengingen, en Hij deed, alsof Hij verder zou gaan.

29. En zij drongen sterk bij Hem aan en zeiden: Blijf bij ons, want het is tegen de avond en de dag is reeds gedaald. En Hij ging binnen om bij hen te blijven.

30. En het geschiedde, toen Hij met hen aanlag, dat Hij het brood nam, de zegen uitsprak, het brak en hun toereikte.

31. En hun ogen werden geopend en zij herkenden Hem; en Hij verdween uit hun midden.

32. En zij zeiden tot elkander: Was ons hart niet brandende in ons, terwijl Hij onderweg tot ons sprak en ons de Schriften opende?

Lees verder hoofdstuk Lucas 24