Oude Testament

Nieuwe Testament

Lucas 22:8-22 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

8. En Hij zond Petrus en Johannes uit, zeggende: Gaat heen, maakt het Pascha voor ons gereed, opdat wij het kunnen eten.

9. En zij zeiden tot Hem: Waar wilt Gij, dat wij het gereed maken?

10. Hij zeide tot hen: Zie, wanneer gij de stad inkomt, zal u een man tegenkomen, die een kruik water draagt. Volgt Hem in het huis, dat hij binnengaat,

11. en zegt dan tot de heer van dat huis: De Meester zegt u: Waar is het vertrek, waar Ik met mijn discipelen het Pascha kan eten?

12. En hij zal u een grote bovenzaal wijzen, van alles voorzien: maakt het daar gereed.

13. En zij gingen heen en vonden het zoals Hij hun gezegd had, en zij maakten het Pascha gereed.

14. En toen het uur aangebroken was, ging Hij aanliggen en de apostelen met Hem.

15. En Hij zeide tot hen: Ik heb vurig begeerd dit Pascha met u te eten, eer Ik lijd.

16. Want Ik zeg u, dat Ik het voorzeker niet meer eten zal, voordat het vervuld is in het Koninkrijk Gods.

17. En Hij nam een beker op, sprak de dankzegging uit en zeide: Neemt deze en laat hem bij u rondgaan.

18. Want Ik zeg u, Ik zal van nu aan voorzeker niet van de vrucht van de wijnstok drinken, voordat het Koninkrijk Gods gekomen is.

19. En Hij nam een brood, sprak de dankzegging uit, brak het en gaf het hun, zeggende: Dit is mijn lichaam, dat voor u gegeven wordt; doet dit tot mijn gedachtenis.

20. Evenzo de beker, na de maaltijd, zeggende: Deze beker is het nieuwe verbond in mijn bloed, die voor u uitgegoten wordt.

21. Doch zie, de hand van hem, die Mij verraadt, is met Mij aan de tafel.

22. Want de Zoon des mensen gaat wel heen, naar hetgeen beschikt is, doch wee die mens, door wie Hij verraden wordt!

Lees verder hoofdstuk Lucas 22