Oude Testament

Nieuwe Testament

Lucas 2:14-27 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

14. Ere zij God in den hoge, en vrede op aarde bij mensen des welbehagens.

15. En het geschiedde, toen de engelen van hen heengevaren waren naar de hemel, dat de herders tot elkander spraken: Laten wij dan naar Betlehem gaan om te zien hetgeen geschied is en ons door de Here is bekendgemaakt.

16. En zij gingen haastig en vonden Maria en Jozef, en het kind liggende in de kribbe.

17. En toen zij het gezien hadden, maakten zij bekend hetgeen tot hen gesproken was over dit kind.

18. En allen, die ervan hoorden, verbaasden zich over hetgeen door de herders tot hen gezegd werd.

19. Doch Maria bewaarde al deze woorden, die overwegende in haar hart.

20. En de herders keerden terug, God lovende en prijzende om alles wat zij hadden gehoord en gezien, gelijk het hun gezegd was.

21. En toen acht dagen vervuld waren, zodat zij Hem moesten besnijden, ontving Hij ook de naam Jezus, die door de engel genoemd was, eer Hij in de moederschoot was ontvangen.

22. En toen de dagen hunner reiniging naar de wet van Mozes vervuld waren, brachten zij Hem naar Jeruzalem om Hem de Here voor te stellen,

23. gelijk geschreven staat in de wet des Heren: Al het eerstgeborene van het mannelijke geslacht zal heilig heten voor de Here,

24. en om een offer te brengen overeenkomstig hetgeen in de wet des Heren gezegd is, een paar tortelduiven of twee jonge duiven.

25. En zie, er was een man te Jeruzalem, wiens naam was Simeon, en deze man was rechtvaardig en vroom, en hij verwachtte de vertroosting van Israël, en de heilige Geest was op hem.

26. En hem was door de heilige Geest een godsspraak gegeven, dat hij de dood niet zou zien, eer hij de Christus des Heren gezien had.

27. En hij kwam door de Geest in de tempel. En toen de ouders het kind Jezus binnenbrachten om met Hem te doen overeenkomstig de gewoonte der wet,

Lees verder hoofdstuk Lucas 2