Oude Testament

Nieuwe Testament

Lucas 16:22-30 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

22. Het geschiedde, dat de arme stierf en door de engelen gedragen werd in Abrahams schoot.

23. Ook de rijke stierf en hij werd begraven. En toen hij in het dodenrijk zijn ogen opsloeg onder de pijnigingen, zag hij Abraham van verre en Lazarus in zijn schoot.

24. En hij riep en zeide: Vader Abraham, heb medelijden met mij en zend Lazarus, opdat hij de top van zijn vinger in water dope en mijn tong verkoele, want ik lijd pijn in deze vlam.

25. Maar Abraham zeide: Kind, herinner u, hoe gij het goede tijdens uw leven hebt ontvangen en insgelijks Lazarus het kwade; nu wordt hij hier vertroost en gij lijdt pijn.

26. En bij dit alles, er is tussen ons en u een onoverkomelijke kloof, opdat zij, die vanhier tot u zouden willen gaan, dit niet zouden kunnen, en zij vandaar niet aan onze kant zouden kunnen komen.

27. Doch hij zeide: Dan vraag ik u, vader, dat gij hem naar het huis van mijn vader zendt, want ik heb vijf broeders.

28. Laat hij hen dan ernstig waarschuwen, dat ook zij niet in deze plaats der pijniging komen.

29. Maar Abraham zeide: Zij hebben Mozes en de profeten, naar hen moeten zij luisteren.

30. Doch hij zeide: Neen, vader Abraham, maar indien iemand van de doden tot hen komt, zullen zij zich bekeren.

Lees verder hoofdstuk Lucas 16