Oude Testament

Nieuwe Testament

Lucas 14:20-27 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

20. Weer een ander zeide: Ik heb een vrouw getrouwd en daarom kan ik niet komen.

21. En de slaaf kwam terug en berichtte zijn heer deze dingen. Toen werd de heer des huizes toornig en zeide tot zijn slaaf: Ga aanstonds de straten en stegen der stad in en breng de bedelaars en misvormden en blinden en lammen hier.

22. En de slaaf zeide: Heer, wat gij hebt opgedragen, is geschied en nog is er plaats.

23. En de heer zeide tot de slaaf: Ga de wegen en de paden op en dwing hen binnen te komen, want mijn huis moet vol worden.

24. Want ik zeg u: Niemand van die mannen, welke genodigd waren, zal van mijn maaltijd proeven.

25. Vele scharen reisden met Hem mede, en Zich omkerende zeide Hij tot hen:

26. Indien iemand tot Mij komt, en niet haat zijn vader en moeder en vrouw en kinderen en broeders en zusters, ja zelfs zijn eigen leven, die kan mijn discipel niet zijn.

27. Wie niet zijn kruis draagt en achter Mij komt, kan mijn discipel niet zijn.

Lees verder hoofdstuk Lucas 14