3. Gaat heen, zie, Ik zend u als lammeren midden onder wolven.
4. Draagt geen beurs of reiszak of sandalen, en groet niemand onderweg.
5. Welk huis gij ook binnentreedt, zegt eerst: Vrede zij dezen huize.
6. En indien daar een zoon des vredes is, dan zal uw vrede op hem rusten, maar zo niet, dan zal hij tot u terugkeren.
7. Blijft in dàt huis, eet en drinkt wat men u geeft, want de arbeider is zijn loon waard. Gaat niet van het ene huis naar het andere.
8. En als gij in een stad komt, waar men u ontvangt, eet wat u wordt voorgezet,
9. en geneest de zieken, die er zijn, en zegt tot hen: Het Koninkrijk Gods is nabij u gekomen.
10. Maar als gij in een stad komt, waar men u niet ontvangt, gaat naar buiten op haar straten en zegt: