Oude Testament

Nieuwe Testament

Lucas 10:28-35 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

28. En Hij zeide tot hem: Gij hebt juist geantwoord; doe dat en gij zult leven.

29. Maar hij wilde zich rechtvaardigen en zeide tot Jezus: En wie is mijn naaste?

30. Daarop hernam Jezus en zeide: Een zeker mens daalde af van Jeruzalem naar Jericho en viel in de handen van rovers, die hem niet alleen uitschudden, maar ook slagen gaven en weggingen, terwijl zij hem halfdood lieten liggen.

31. Bij geval daalde een priester af langs die weg; en deze zag hem, doch ging aan de overzijde voorbij.

32. Evenzo ging ook een Leviet langs die plaats, en hij zag hem en ging aan de overzijde voorbij.

33. Doch een Samaritaan, die op reis was, kwam in zijn nabijheid, en toen hij hem zag, werd hij met ontferming bewogen.

34. En hij ging naar hem toe, verbond zijn wonden, goot er olie en wijn op; en hij zette hem op zijn eigen rijdier, bracht hem naar een herberg en verzorgde hem.

35. En de volgende dag stelde hij de waard twee schellingen ter hand en zeide: Verzorg hem en mocht gij meer kosten hebben, dan zal ik ze u vergoeden, op mijn terugreis.

Lees verder hoofdstuk Lucas 10