Oude Testament

Nieuwe Testament

Lucas 10:22-34 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

22. Alle dingen zijn Mij overgegeven door mijn Vader en niemand weet, wie de Zoon is, dan de Vader, en wie de Vader is, dan de Zoon, en wie de Zoon het wil openbaren.

23. En Zich afzonderlijk tot de discipelen wendende, zeide Hij: Zalig de ogen, die zien, wat gij ziet.

24. Want Ik zeg u: Vele profeten en koningen hebben willen zien, wat gij ziet, en zij hebben het niet gezien, en horen, wat gij hoort, en zij hebben het niet gehoord.

25. En zie, een wetgeleerde stond op om Hem te verzoeken en zeide: Meester, wat moet ik doen om het eeuwige leven te beërven?

26. En Hij zeide tot hem: Wat staat in de wet geschreven? Hoe leest gij?

27. Hij antwoordde en zeide: Gij zult de Here, uw God, liefhebben uit geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw kracht en met geheel uw verstand, en uw naaste als uzelf.

28. En Hij zeide tot hem: Gij hebt juist geantwoord; doe dat en gij zult leven.

29. Maar hij wilde zich rechtvaardigen en zeide tot Jezus: En wie is mijn naaste?

30. Daarop hernam Jezus en zeide: Een zeker mens daalde af van Jeruzalem naar Jericho en viel in de handen van rovers, die hem niet alleen uitschudden, maar ook slagen gaven en weggingen, terwijl zij hem halfdood lieten liggen.

31. Bij geval daalde een priester af langs die weg; en deze zag hem, doch ging aan de overzijde voorbij.

32. Evenzo ging ook een Leviet langs die plaats, en hij zag hem en ging aan de overzijde voorbij.

33. Doch een Samaritaan, die op reis was, kwam in zijn nabijheid, en toen hij hem zag, werd hij met ontferming bewogen.

34. En hij ging naar hem toe, verbond zijn wonden, goot er olie en wijn op; en hij zette hem op zijn eigen rijdier, bracht hem naar een herberg en verzorgde hem.

Lees verder hoofdstuk Lucas 10