Oude Testament

Nieuwe Testament

Kolossenzen 1:1-8 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Paulus, door de wil van God een apostel van Christus Jezus, en Timoteüs onze broeder,

2. aan de heilige en gelovige broeders in Christus te Kolosse: genade en vrede zij u van God, onze Vader.

3. Wij danken God, de Vader van onze Here Jezus [Christus], te allen tijde bij ons bidden voor u,

4. daar wij gehoord hebben van uw geloof in Christus Jezus en van de liefde, die gij al de heiligen toedraagt,

5. om de hoop, die voor u is weggelegd in de hemelen. Daarvan hebt gij tevoren gehoord in de prediking der waarheid, het evangelie,

6. dat tot u gekomen is. Immers, in de gehele wereld draagt het vrucht en wast het op, zoals ook bij u, sedert de dag, dat gij het gehoord hebt en de genade Gods in waarheid hebt leren kennen;

7. zoals gij het vernomen hebt van Epafras, onze geliefde mededienstknecht, die voor u een getrouw dienaar van Christus is,

8. en ons ook kenbaar gemaakt heeft uw liefde in de Geest.

Lees verder hoofdstuk Kolossenzen 1