Oude Testament

Nieuwe Testament

Johannes 9:1-13 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. En voorbijgaande zag Hij een man, die sedert zijn geboorte blind was.

2. En zijn discipelen vroegen Hem en zeiden: Rabbi, wie heeft gezondigd, deze of zijn ouders, dat hij blind geboren is?

3. Jezus antwoordde: Noch deze heeft gezondigd noch zijn ouders, maar de werken Gods moesten in hem openbaar worden.

4. Wij moeten werken de werken desgenen, die Mij gezonden heeft, zolang het dag is; er komt een nacht, waarin niemand werken kan.

5. Zolang Ik in de wereld ben, ben Ik het licht der wereld.

6. Na dit gezegd te hebben, spuwde Hij op de grond en maakte slijk van dit speeksel en Hij legde hem het slijk op de ogen,

7. en zeide tot hem: Ga heen, was u in het badwater Siloam, hetgeen vertaald wordt door: uitgezonden. Hij dan ging heen, wies zich en kwam ziende terug.

8. De buren dan en zij, die hem vroeger als bedelaar gekend hadden, zeiden: Is hij dat niet, die zat te bedelen?

9. Sommigen zeiden: Hij is het; anderen zeiden: Neen, maar hij gelijkt op hem. Hij zeide: Ik ben het.

10. Zij dan zeiden tot hem: Hoe zijn [dan] uw ogen geopend?

11. Hij antwoordde: De mens, die Jezus genoemd wordt, maakte slijk, streek het op mijn ogen en zeide tot mij: Ga heen naar Siloam en was u. Ik ging dan heen en toen ik mij gewassen had, werd ik ziende.

12. En zij zeiden tot hem: Waar is Hij? Hij zeide: Ik weet het niet.

13. Zij brachten hem, die vroeger blind geweest was, naar de Farizeeën.

Lees verder hoofdstuk Johannes 9