Oude Testament

Nieuwe Testament

Johannes 7:21-36 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

21. Jezus antwoordde en zeide tot hen: Eén werk heb Ik verricht en gij verwondert u allen.

22. Daarom: Mozes heeft u de besnijdenis gegeven – niet, dat zij van Mozes komt, maar van de vaderen – en gij besnijdt een mens op sabbat.

23. Als een mens op sabbat de besnijdenis ontvangt, opdat de wet van Mozes niet verbroken worde, zijt gij dan op Mij vertoornd, omdat Ik op sabbat een gehele mens gezond gemaakt heb?

24. Oordeelt niet naar het aanzien, maar oordeelt met een rechtvaardig oordeel.

25. Sommigen dan uit de Jeruzalemmers zeiden: Is deze het niet, die zij trachten te doden?

26. En zie, Hij spreekt vrijuit en zij zeggen Hem niets. Zouden waarlijk onze oversten hebben ingezien, dat deze de Christus is?

27. Van deze echter weten wij, vanwaar Hij is, doch wanneer de Christus komt, weet niemand, vanwaar Hij is.

28. Jezus dan riep, terwijl Hij in de tempel leerde, en sprak: Mij kent gij en gij weet, vanwaar Ik ben; en Ik ben niet van Mijzelf gekomen, maar er is een Waarachtige, die Mij gezonden heeft en die gij niet kent.

29. Ik ken Hem, want Ik kom van Hem en Hij heeft Mij gezonden.

30. Zij trachtten Hem dan te grijpen, maar niemand sloeg de hand aan Hem, want zijn ure was nog niet gekomen.

31. En uit de schare kwamen velen tot geloof in Hem en zij zeiden: Zal de Christus, wanneer Hij komt, soms meer tekenen doen dan deze gedaan heeft?

32. De Farizeeën hoorden de schare dit over Hem mompelen en de overpriesters en de Farizeeën zonden dienaars om Hem te grijpen.

33. Jezus dan zeide: Nog korte tijd ben Ik bij u en dan ga Ik heen tot Hem, die Mij gezonden heeft.

34. Gij zult Mij zoeken en niet vinden en waar Ik ben, kunt gij niet komen.

35. De Joden dan zeiden tot elkander: Waar zal deze heengaan, dat wij Hem niet zullen kunnen vinden? Hij is toch niet van plan naar de Griekse verstrooiing te gaan en de Grieken te leren?

36. Wat is dit voor een woord, dat Hij gesproken heeft: Gij zult Mij zoeken en niet vinden, en: Waar Ik ben, kunt gij niet komen?

Lees verder hoofdstuk Johannes 7