Oude Testament

Nieuwe Testament

Johannes 7:17-28 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

17. indien iemand diens wil doen wil, zal hij van deze leer weten, of zij van God komt, dan of Ik uit Mijzelf spreek.

18. Wie uit zichzelf spreekt, zoekt zijn eigen eer, maar wie de eer zoekt van zijn zender, die is waar en er is geen onrecht in hem.

19. Heeft Mozes u niet de wet gegeven? En niemand van u doet de wet. Waartoe tracht gij Mij te doden?

20. De schare antwoordde: Gij zijt bezeten; wie tracht U te doden?

21. Jezus antwoordde en zeide tot hen: Eén werk heb Ik verricht en gij verwondert u allen.

22. Daarom: Mozes heeft u de besnijdenis gegeven – niet, dat zij van Mozes komt, maar van de vaderen – en gij besnijdt een mens op sabbat.

23. Als een mens op sabbat de besnijdenis ontvangt, opdat de wet van Mozes niet verbroken worde, zijt gij dan op Mij vertoornd, omdat Ik op sabbat een gehele mens gezond gemaakt heb?

24. Oordeelt niet naar het aanzien, maar oordeelt met een rechtvaardig oordeel.

25. Sommigen dan uit de Jeruzalemmers zeiden: Is deze het niet, die zij trachten te doden?

26. En zie, Hij spreekt vrijuit en zij zeggen Hem niets. Zouden waarlijk onze oversten hebben ingezien, dat deze de Christus is?

27. Van deze echter weten wij, vanwaar Hij is, doch wanneer de Christus komt, weet niemand, vanwaar Hij is.

28. Jezus dan riep, terwijl Hij in de tempel leerde, en sprak: Mij kent gij en gij weet, vanwaar Ik ben; en Ik ben niet van Mijzelf gekomen, maar er is een Waarachtige, die Mij gezonden heeft en die gij niet kent.

Lees verder hoofdstuk Johannes 7