Oude Testament

Nieuwe Testament

Johannes 6:1-13 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Daarna vertrok Jezus naar de overzijde van de zee van Tiberias in Galilea.

2. En Hem volgde een grote schare, omdat zij de tekenen zagen, die Hij aan zieken verrichtte.

3. En Jezus ging de berg op en zat daar neder met zijn discipelen.

4. En het Pascha, het feest der Joden, was nabij.

5. Toen Jezus dan de ogen opsloeg en zag, dat een grote schare tot Hem kwam, zeide Hij tot Filippus: Waar zullen wij broden kopen, dat dezen kunnen eten?

6. Maar dit zeide Hij om hem op de proef te stellen, want Hij wist zelf, wat Hij doen zou.

7. Filippus antwoordde Hem: Tweehonderd schellingen brood is voor dezen niet genoeg, als ieder een kleine hoeveelheid zal krijgen.

8. Een van zijn discipelen, Andreas, de broeder van Simon Petrus, zeide tot Hem:

9. Hier is een jongen, die vijf gerstebroden en twee vissen heeft; maar wat betekent dit voor zovelen?

10. Jezus zeide: Laat de mensen gaan zitten. Nu was er veel gras op die plaats. De mannen gingen dus zitten, ten getale van omstreeks vijfduizend.

11. Jezus dan nam de broden, dankte en verdeelde ze onder hen, die daar zaten, evenzo van de vissen, zoveel zij wensten.

12. En toen zij verzadigd waren, zeide Hij tot zijn discipelen: Verzamelt de overgebleven brokken, opdat niets verloren ga.

13. Zij verzamelden die dus en vulden twaalf korven met brokken van de vijf gerstebroden, die overgeschoten waren, nadat men gegeten had.

Lees verder hoofdstuk Johannes 6