Oude Testament

Nieuwe Testament

Johannes 5:13-25 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

13. En de genezene wist niet, wie het was; want Jezus was ontweken, omdat er een (grote) schare op die plaats was.

14. Daarna vond Jezus hem in de tempel en zeide tot hem: Zie, gij zijt gezond geworden; zondig niet meer, opdat u niet iets ergers overkome.

15. De man ging heen en zeide tot de Joden, dat het Jezus was, die hem gezond gemaakt had.

16. En daarom wilden de Joden Jezus vervolgen, omdat Hij deze dingen op sabbat deed.

17. Maar Hij antwoordde hun: Mijn Vader werkt tot nu toe en Ik werk ook.

18. Hierom dan trachtten de Joden des te meer Hem te doden, omdat Hij niet alleen de sabbat schond, maar ook God zijn eigen Vader noemde en Zich dus met God gelijkstelde.

19. Jezus dan antwoordde en zeide tot hen: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, de Zoon kan niets doen van Zichzelf, of Hij moet het de Vader zien doen; want wat deze doet, dat doet ook de Zoon evenzo.

20. Want de Vader heeft de Zoon lief en toont Hem al wat Hij zelf doet, en Hij zal Hem grotere werken tonen dan deze, opdat gij u verwondert.

21. Want gelijk de Vader de doden opwekt en doet leven, zo doet ook de Zoon leven, wie Hij wil.

22. Want ook de Vader oordeelt niemand, maar heeft het gehele oordeel aan de Zoon gegeven,

23. opdat allen de Zoon eren gelijk zij de Vader eren. Wie de Zoon niet eert, eert ook de Vader niet, die Hem gezonden heeft.

24. Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, wie mijn woord hoort en Hem gelooft, die Mij gezonden heeft, heeft eeuwig leven en komt niet in het oordeel, want hij is overgegaan uit de dood in het leven.

25. Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, de ure komt en is nu, dat de doden naar de stem van de Zoon van God zullen horen, en die haar horen, zullen leven.

Lees verder hoofdstuk Johannes 5