Oude Testament

Nieuwe Testament

Johannes 3:22-36 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

22. Daarna ging Jezus met zijn discipelen naar het land van Judea en Hij vertoefde daar met hen en doopte.

23. Doch ook Johannes doopte, te Enon bij Salim, omdat daar veel water was, en de mensen kwamen daar en lieten zich dopen;

24. want Johannes was nog niet in de gevangenis geworpen.

25. Er rees dan geschil tussen de discipelen van Johannes met een Jood over de reiniging.

26. En zij kwamen tot Johannes en zeiden tot hem: Rabbi, die met u was aan de overzijde van de Jordaan en van wie gij getuigd hebt, zie, die doopt en allen gaan tot Hem.

27. Johannes antwoordde en zeide: Geen mens kan iets aannemen, of het moet hem uit de hemel gegeven zijn.

28. Gij kunt zelf van mij getuigen, dat ik gezegd heb: Ik ben de Christus niet, maar ik ben voor Hem uit gezonden.

29. Die de bruid heeft, is de bruidegom; maar de vriend van de bruidegom, die erbij staat en naar hem luistert, verblijdt zich met blijdschap over de stem van de bruidegom. Zo is dan deze mijn blijdschap vervuld.

30. Hij moet wassen, ik moet minder worden.

31. Die van boven komt, is boven allen; wie uit de aarde is, is uit de aarde en spreekt van de aarde.

32. Die uit de hemel komt, is boven allen; wat Hij gezien en gehoord heeft, dat getuigt Hij en zijn getuigenis neemt niemand aan.

33. Wie zijn getuigenis aanvaardt, heeft bezegeld, dat God waarachtig is.

34. Want Hij, die God gezonden heeft, die spreekt de woorden Gods, want Hij geeft de Geest niet met mate.

35. De Vader heeft de Zoon lief en heeft Hem alles in handen gegeven.

36. Wie in de Zoon gelooft, heeft eeuwig leven; doch wie aan de Zoon ongehoorzaam is, zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem.

Lees verder hoofdstuk Johannes 3