Oude Testament

Nieuwe Testament

Johannes 20:4-15 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

4. en die twee liepen samen snel voort; en de andere discipel liep vooruit, sneller dan Petrus, en kwam het eerst aan het graf,

5. en zich vooroverbuigende, zag hij de linnen windsels liggen; hij ging echter niet naar binnen.

6. Simon Petrus dan kwam ook, hem volgende, en hij ging het graf binnen en zag de windsels liggen,

7. maar de zweetdoek, die op zijn hoofd geweest was, zag hij niet bij de windsels liggen, doch opgerold, terzijde op een andere plaats.

8. Toen ging ook de andere discipel, die het eerst aan het graf gekomen was, naar binnen, en hij zag het en geloofde;

9. want zij kenden de Schrift nog niet, dat Hij uit de doden moest opstaan.

10. De discipelen dan gingen weder naar huis.

11. En Maria stond buiten dicht bij het graf, wenende. Terwijl zij dan weende, boog zij zich voorover naar het graf,

12. en zij zag twee engelen zitten, in witte klederen, een aan het hoofdeinde en een aan het voeteneinde, waar het lichaam van Jezus gelegen had.

13. En zij zeiden tot haar: Vrouw, waarom weent gij? Zij zeide tot hen: Omdat zij mijn Here weggenomen hebben en ik weet niet, waar zij Hem neergelegd hebben.

14. Na deze woorden keerde zij zich om en zag Jezus staan, maar zij wist niet, dat het Jezus was.

15. Jezus zeide tot haar: Vrouw, waarom weent gij? Wie zoekt gij? Zij meende, dat het de hovenier was, en zeide tot Hem: Heer, als gij Hem weggedragen hebt, zeg mij dan, waar gij Hem hebt neergelegd en ik zal Hem wegnemen.

Lees verder hoofdstuk Johannes 20