Oude Testament

Nieuwe Testament

Johannes 20:16-28 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

16. Jezus zeide tot haar: Maria! Zij keerde zich om en zeide tot Hem in het Hebreeuws: Rabboeni, dat wil zeggen: Meester!

17. Jezus zeide tot haar: Houd Mij niet vast, want Ik ben nog niet opgevaren naar de Vader; maar ga naar mijn broeders en zeg hun: Ik vaar op naar mijn Vader en uw Vader, naar mijn God en uw God.

18. Maria van Magdala ging heen en boodschapte de discipelen, dat zij de Here had gezien en dat Hij haar dit gezegd had.

19. Toen het dan avond was op die eerste dag der week en ter plaatse, waar de discipelen zich bevonden, de deuren gesloten waren uit vrees voor de Joden, kwam Jezus en stond in hun midden en zeide tot hen: Vrede zij u!

20. En na dit gezegd te hebben toonde Hij hun zijn handen en zijn zijde. De discipelen dan waren verblijd, toen zij de Here zagen.

21. [Jezus] dan zeide nogmaals tot hen: Vrede zij u! Gelijk de Vader Mij gezonden heeft, zend Ik ook u.

22. En na dit gezegd te hebben, blies Hij op hen en zeide tot hen: Ontvangt de heilige Geest.

23. Wie gij hun zonden kwijtscheldt, die zijn ze kwijtgescholden; wie gij ze toerekent, die zijn ze toegerekend.

24. En Tomas, een der twaalven, genaamd Didymus, was niet met hen, toen Jezus daar kwam.

25. De andere discipelen dan zeiden tot hem: Wij hebben de Here gezien! Maar hij zeide tot hen: Indien ik in zijn handen niet zie het teken der nagels en mijn vinger niet steek in de plaats der nagels en mijn hand niet steek in zijn zijde, zal ik geenszins geloven.

26. En na acht dagen waren zijn discipelen weer in het huis en Tomas met hen. Jezus kwam, terwijl de deuren gesloten waren, en Hij stond in hun midden en zeide: Vrede zij u!

27. Daarna zeide Hij tot Tomas: Breng uw vinger hier en zie mijn handen en breng uw hand en steek die in mijn zijde, en wees niet ongelovig, maar gelovig.

28. Tomas antwoordde en zeide tot Hem: Mijn Here en mijn God!

Lees verder hoofdstuk Johannes 20