Oude Testament

Nieuwe Testament

Johannes 20:1-11 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. En op de eerste dag der week ging Maria van Magdala vroeg, terwijl het nog donker was, naar het graf en zij zag de steen van het graf weggenomen.

2. IJlings kwam zij dan bij Simon Petrus en bij de andere discipel, dien Jezus liefhad, en zeide tot hen: Zij hebben de Here weggenomen uit het graf en wij weten niet, waar zij Hem hebben neergelegd.

3. Petrus dan ging op weg en ook de andere discipel en zij begaven zich naar het graf;

4. en die twee liepen samen snel voort; en de andere discipel liep vooruit, sneller dan Petrus, en kwam het eerst aan het graf,

5. en zich vooroverbuigende, zag hij de linnen windsels liggen; hij ging echter niet naar binnen.

6. Simon Petrus dan kwam ook, hem volgende, en hij ging het graf binnen en zag de windsels liggen,

7. maar de zweetdoek, die op zijn hoofd geweest was, zag hij niet bij de windsels liggen, doch opgerold, terzijde op een andere plaats.

8. Toen ging ook de andere discipel, die het eerst aan het graf gekomen was, naar binnen, en hij zag het en geloofde;

9. want zij kenden de Schrift nog niet, dat Hij uit de doden moest opstaan.

10. De discipelen dan gingen weder naar huis.

11. En Maria stond buiten dicht bij het graf, wenende. Terwijl zij dan weende, boog zij zich voorover naar het graf,

Lees verder hoofdstuk Johannes 20