Oude Testament

Nieuwe Testament

Johannes 18:7-25 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

7. Wederom dan stelde Hij hun de vraag: Wie zoekt gij? En zij zeiden: Jezus, de Nazoreeër.

8. Jezus antwoordde: Ik zeide u, dat Ik het ben. Indien gij dan Mij zoekt, laat dezen heengaan;

9. opdat het woord vervuld werd, dat Hij gesproken had: Wie Gij Mij gegeven hebt, uit hen heb Ik niemand laten verloren gaan.

10. Simon Petrus dan, die een zwaard had, trok het, en hij trof de slaaf van de hogepriester en sloeg hem het rechteroor af; de naam nu van de slaaf was Malchus.

11. Jezus dan zeide tot Petrus: Steek het zwaard in de schede; de beker, die de Vader Mij gegeven heeft, zou Ik die niet drinken?

12. De afdeling soldaten dan en de overste en de dienaars der Joden namen Jezus gevangen, boeiden Hem,

13. en brachten Hem eerst voor Annas, want hij was de schoonvader van Kajafas, die dat jaar hogepriester was;

14. en Kajafas was het, die de Joden de raad had gegeven: Het is nuttig, dat één mens sterft ten behoeve van het volk.

15. En Simon Petrus en een andere discipel volgden Jezus. En die discipel was een bekende van de hogepriester en hij ging met Jezus het paleis van de hogepriester binnen,

16. maar Petrus stond buiten aan de poort. De andere discipel dan, de bekende van de hogepriester, kwam naar buiten, en hij sprak met de portierster en bracht Petrus binnen.

17. De slavin dan, die portierster was, zeide tot Petrus: Gij behoort toch ook niet tot de discipelen van deze mens? Hij zeide: Ik niet!

18. De slaven en de dienaars stonden zich te warmen bij een kolenvuur, dat zij aangelegd hadden, want het was koud, en ook Petrus stond zich bij hen te warmen.

19. De hogepriester dan vroeg Jezus naar zijn discipelen en naar zijn leer.

20. Jezus antwoordde hem: Ik heb vrijuit tot de wereld gesproken; Ik heb voortdurend in de synagoge geleerd en in de tempel, waar al de Joden bijeenkomen, en in het verborgen heb Ik niets gesproken.

21. Waarom vraagt gij Mij? Vraag hun, die gehoord hebben, wat Ik tot hen gesproken heb; zie, dezen weten, wat Ik gezegd heb.

22. En toen Hij dit zeide, gaf een van de dienaars, die erbij stond, Jezus een slag in het gelaat en zeide: Antwoordt Gij zó de hogepriester?

23. Jezus antwoordde hem: Indien Ik verkeerd gesproken heb, geef aan wat verkeerd was, maar indien het goed was, waarom slaat gij Mij?

24. Annas dan zond Hem geboeid naar Kajafas, de hogepriester.

25. En Simon Petrus stond zich te warmen. Zij zeiden dan tot hem: Gij behoort toch ook niet tot zijn discipelen? Hij ontkende het en zeide: Ik niet!

Lees verder hoofdstuk Johannes 18