Oude Testament

Nieuwe Testament

Johannes 15:14-27 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

14. Gij zijt mijn vrienden, indien gij doet, wat Ik u gebied.

15. Ik noem u niet meer slaven, want de slaaf weet niet, wat zijn heer doet; maar u heb Ik vrienden genoemd, omdat Ik alles, wat Ik van mijn Vader gehoord heb, u heb bekend gemaakt.

16. Niet gij hebt Mij, maar Ik heb u uitgekozen en u aangewezen, opdat gij zoudt heengaan en vrucht dragen en uw vrucht zou blijven, opdat de Vader u alles geve, wat gij Hem bidt in mijn naam.

17. Dit gebied Ik u, dat gij elkander liefhebt.

18. Indien de wereld u haat, weet dan, dat zij Mij eer dan u gehaat heeft.

19. Indien gij van de wereld waart, zou de wereld het hare liefhebben, doch omdat gij van de wereld niet zijt, maar Ik u uit de wereld uitgekozen heb, daarom haat u de wereld.

20. Gedenkt het woord, dat Ik tot u gesproken heb: Een slaaf staat niet boven zijn heer. Indien zij Mij vervolgd hebben, zij zullen ook u vervolgen; indien zij mijn woord bewaard hebben, zij zullen ook het uwe bewaren.

21. Maar dit alles zullen zij u aandoen om mijn naam, want zij kennen Hem niet, die Mij gezonden heeft.

22. Indien Ik niet gekomen was en tot hen gesproken had, zij zouden geen zonde hebben, maar nu hebben zij geen voorwendsel voor hun zonde.

23. Wie Mij haat, haat ook mijn Vader.

24. Indien Ik niet de werken onder hen gedaan had, die niemand anders gedaan heeft, zouden zij geen zonde hebben; maar nu hebben zij, hoewel zij ze gezien hebben, toch Mij en mijn Vader gehaat.

25. Maar het woord moet vervuld worden, dat in hun wet geschreven is: Zij hebben Mij zonder reden gehaat.

26. Wanneer de Trooster komt, die Ik u zenden zal van de Vader, de Geest der Waarheid, die van de Vader uitgaat, zal deze van Mij getuigen;

27. en gij moet ook getuigen, want gij zijt van het begin aan met Mij.

Lees verder hoofdstuk Johannes 15