Oude Testament

Nieuwe Testament

Johannes 13:17-28 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

17. Indien gij dit weet, zalig zijt gij, als gij het doet.

18. Ik spreek niet van u allen; Ik weet, wie Ik heb uitgekozen; maar het schriftwoord moet vervuld worden: Hij, die mijn brood eet, heeft zijn hiel tegen Mij opgeheven.

19. Thans reeds zeg Ik het u, eer het geschiedt, opdat gij, wanneer het geschiedt, gelooft, dat Ik het ben.

20. Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Wie ontvangt, die Ik zend, ontvangt Mij, en wie Mij ontvangt, ontvangt Hem, die Mij gezonden heeft.

21. Na deze woorden werd Jezus ontroerd in de geest en Hij getuigde en zeide: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: één van u zal Mij verraden.

22. De discipelen zagen elkander aan, in het onzekere, van wie Hij sprak.

23. Eén van de discipelen, dien Jezus liefhad, lag aan de boezem van Jezus;

24. hem dan gaf Simon Petrus een wenk en zeide tot hem: Zeg, wie het is, van wie Hij spreekt.

25. Deze, aanstonds zich aan de borst van Jezus werpende, zeide tot Hem: Here, wie is het?

26. Jezus dan antwoordde: Die is het, voor wie Ik het stuk brood indoop en wie Ik het geef. Hij doopte dan [het] stuk brood in en nam het en gaf het aan Judas, de zoon van Simon Iskariot.

27. En na dit stuk brood, toen voer de satan in hem. Jezus dan zeide tot hem: Wat gij doen wilt, doe het met spoed.

28. Maar niemand van de aanliggenden begreep, waartoe Hij hem dit zeide;

Lees verder hoofdstuk Johannes 13