Oude Testament

Nieuwe Testament

Johannes 12:26-39 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

26. Indien iemand Mij wil dienen, hij volge Mij, en waar Ik ben, daar zal ook mijn dienaar zijn. Indien iemand Mij dienen wil, de Vader zal hem eren.

27. Nu is mijn ziel ontroerd, en wat zal Ik zeggen? Vader, verlos Mij uit deze ure! Maar hiertoe ben Ik in deze ure gekomen.

28. Vader, verheerlijk uw naam! Toen kwam een stem uit de hemel: Ik heb hem verheerlijkt, en Ik zal hem nogmaals verheerlijken!

29. De schare dan, die daar stond en toehoorde, zeide, dat er een donderslag geweest was; anderen zeiden: Een engel heeft tot Hem gesproken.

30. Jezus antwoordde en zeide: Niet om Mij is die stem er geweest, maar om u.

31. Nu gaat er een oordeel over deze wereld; nu zal de overste dezer wereld buitengeworpen worden;

32. en als Ik van de aarde verhoogd ben, zal Ik allen tot Mij trekken.

33. En dit zeide Hij om aan te duiden, welke dood Hij sterven zou.

34. De schare dan antwoordde Hem: Wij hebben uit de wet gehoord, dat de Christus tot in eeuwigheid blijft; hoe kunt Gij dan zeggen, dat de Zoon des mensen moet verhoogd worden? Wie is deze Zoon des mensen?

35. Jezus dan zeide tot hen: Nog een korte tijd is het licht onder u. Wandelt, terwijl gij het licht hebt, opdat de duisternis u niet overvalle; en wie in de duisternis wandelt, weet niet, waar hij heengaat.

36. Gelooft in het licht zolang gij het licht hebt, opdat gij kinderen des lichts moogt zijn.Dit sprak Jezus en Hij ging heen en verborg Zich voor hen.

37. En hoewel Hij zovele tekenen voor hun ogen gedaan had, geloofden zij niet in Hem,

38. opdat het woord van de profeet Jesaja vervuld werd, dat hij sprak: Here, wie heeft geloofd, wat hij van ons hoorde? En aan wie is de arm des Heren geopenbaard?

39. Hierom konden zij niet geloven, omdat Jesaja elders gezegd heeft:

Lees verder hoofdstuk Johannes 12