Oude Testament

Nieuwe Testament

Johannes 12:21-27 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

21. dezen dan gingen tot Filippus, die van Betsaïda in Galilea was, en vroegen hem en zeiden: Heer, wij zouden Jezus wel willen zien.

22. Filippus ging en zeide het aan Andreas; Andreas en Filippus gingen en zeiden het aan Jezus.

23. Maar Jezus antwoordde hun en zeide: De ure is gekomen, dat de Zoon des mensen moet verheerlijkt worden.

24. Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, indien de graankorrel niet in de aarde valt en sterft, blijft zij op zichzelf; maar indien zij sterft, brengt zij veel vrucht voort.

25. Wie zijn leven liefheeft, maakt dat het verloren gaat, maar wie zijn leven haat in deze wereld, zal het bewaren ten eeuwigen leven.

26. Indien iemand Mij wil dienen, hij volge Mij, en waar Ik ben, daar zal ook mijn dienaar zijn. Indien iemand Mij dienen wil, de Vader zal hem eren.

27. Nu is mijn ziel ontroerd, en wat zal Ik zeggen? Vader, verlos Mij uit deze ure! Maar hiertoe ben Ik in deze ure gekomen.

Lees verder hoofdstuk Johannes 12