Oude Testament

Nieuwe Testament

Johannes 12:1-11 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Jezus dan kwam zes dagen vóór het Pascha te Betanië, waar Lazarus was, die Jezus uit de doden had opgewekt.

2. Zij richtten daar dan een maaltijd voor Hem aan en Marta bediende, en Lazarus was één van hen, die met Hem aan tafel waren.

3. Maria dan nam een pond echte, kostbare nardusmirre, en zij zalfde de voeten van Jezus en droogde zijn voeten af met haar haren; en de geur der mirre verspreidde zich door het gehele huis.

4. Maar Judas Iskariot, één van zijn discipelen, die Hem verraden zou, zeide:

5. Waarom is deze mirre niet voor driehonderd schellingen verkocht en aan de armen gegeven?

6. Maar dit zeide hij niet, omdat hij zich om de armen bekommerde, maar omdat hij een dief was en als beheerder der kas de inkomsten wegnam.

7. Jezus dan zeide: Laat haar begaan en het bewaren voor de dag mijner begrafenis;

8. want de armen hebt gij altijd bij u, maar Mij hebt gij niet altijd.

9. De grote menigte uit de Joden dan kwam te weten, dat Hij daar was, en zij kwamen niet alleen om Jezus, maar ook opdat zij Lazarus zouden zien, die Hij uit de doden had opgewekt.

10. En de overpriesters beraadslaagden om ook Lazarus te doden,

11. daar vele der Joden ter wille van hém kwamen en in Jezus geloofden.

Lees verder hoofdstuk Johannes 12