Oude Testament

Nieuwe Testament

Johannes 11:40-53 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

40. Jezus zeide tot haar: Heb Ik u niet gezegd, dat gij, indien gij gelooft, de heerlijkheid Gods zien zult?

41. Zij namen dan de steen weg. En Jezus sloeg de ogen opwaarts en zeide: Vader, Ik dank U, dat Gij Mij verhoord hebt.

42. Zelf wist Ik, dat Gij Mij altijd verhoort, maar ter wille van de schare, die rondom Mij staat, heb Ik gesproken, opdat zij geloven, dat Gij Mij gezonden hebt.

43. En na dit gezegd te hebben, riep Hij met luider stem: Lazarus, kom naar buiten!

44. De gestorvene kwam naar buiten, de voeten en de handen gebonden met grafdoeken, en er was een zweetdoek om zijn gelaat gebonden. Jezus zeide tot hen: Maakt hem los en laat hem heengaan.

45. Velen der Joden dan, die tot Maria gekomen waren en aanschouwd hadden wat Hij gedaan had, geloofden in Hem;

46. maar sommigen van hen begaven zich naar de Farizeeën en zeiden hun, wat Jezus gedaan had.

47. De overpriesters en de Farizeeën dan riepen de Raad samen en zeiden: Wat doen wij, want deze mens doet vele tekenen?

48. Als wij Hem zo laten geworden, zullen allen in Hem geloven en de Romeinen zullen komen en ons zowel onze plaats als ons volk ontnemen.

49. Maar één van hen, Kajafas, de hogepriester van dat jaar, zeide tot hen: Gij weet niets,

50. en gij beseft niet, dat het in uw belang is, dat één mens sterft voor het volk en niet het gehele volk verloren gaat.

51. Doch dit zeide hij niet uit zichzelf, maar als hogepriester van dat jaar profeteerde hij, dat Jezus zou sterven voor het volk,

52. en niet alleen voor het volk, maar om ook de verstrooide kinderen Gods bijeen te vergaderen.

53. Sinds die dag dan beraadslaagden zij om Hem te doden.

Lees verder hoofdstuk Johannes 11