Oude Testament

Nieuwe Testament

Johannes 11:1-8 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Er was iemand ziek, Lazarus van Betanië, het dorp van Maria en haar zuster Marta.

2. Maria was het, die de Here gezalfd had met mirre en zijn voeten met haar haren had afgedroogd. En haar broeder Lazarus was ziek.

3. De zusters dan zonden Hem bericht: Here, zie, die Gij liefhebt, is ziek.

4. Toen Jezus het hoorde, zeide Hij: Deze ziekte is niet ten dode, maar ter ere Gods, opdat de Zoon van God erdoor verheerlijkt worde.

5. Jezus nu had Marta en haar zuster en Lazarus lief.

6. Toen Hij dan hoorde, dat hij ziek was, bleef Hij daarop nog twee dagen ter plaatse, waar Hij was;

7. daarna echter zeide Hij tot zijn discipelen: Laten wij weder naar Judea gaan.

8. De discipelen zeiden tot Hem: Rabbi, onlangs trachtten de Joden U te stenigen en gaat Gij weder daarheen?

Lees verder hoofdstuk Johannes 11