Oude Testament

Nieuwe Testament

Johannes 11:1-13 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Er was iemand ziek, Lazarus van Betanië, het dorp van Maria en haar zuster Marta.

2. Maria was het, die de Here gezalfd had met mirre en zijn voeten met haar haren had afgedroogd. En haar broeder Lazarus was ziek.

3. De zusters dan zonden Hem bericht: Here, zie, die Gij liefhebt, is ziek.

4. Toen Jezus het hoorde, zeide Hij: Deze ziekte is niet ten dode, maar ter ere Gods, opdat de Zoon van God erdoor verheerlijkt worde.

5. Jezus nu had Marta en haar zuster en Lazarus lief.

6. Toen Hij dan hoorde, dat hij ziek was, bleef Hij daarop nog twee dagen ter plaatse, waar Hij was;

7. daarna echter zeide Hij tot zijn discipelen: Laten wij weder naar Judea gaan.

8. De discipelen zeiden tot Hem: Rabbi, onlangs trachtten de Joden U te stenigen en gaat Gij weder daarheen?

9. Jezus antwoordde: Gaan er geen twaalf uren in een dag? Als iemand overdag loopt, stoot hij zich niet, omdat hij het licht van deze wereld kan zien;

10. maar wanneer iemand bij nacht loopt, stoot hij zich, omdat het licht niet in hem is.

11. Zo sprak Hij en daarna zeide Hij tot hen: Lazarus, onze vriend, is ingeslapen, maar Ik ga daarheen om hem uit de slaap te wekken.

12. De discipelen zeiden dan tot Hem: Here, als hij slaapt, zal hij herstellen.

13. Doch Jezus had het bedoeld van zijn dood; zij echter meenden, dat Hij het van de rust van de slaap bedoelde.

Lees verder hoofdstuk Johannes 11