Oude Testament

Nieuwe Testament

Johannes 10:1-19 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, wie niet door de deur de schaapskooi binnenkomt, maar op een andere plaats inklimt, die is een dief en een rover;

2. maar wie door de deur binnenkomt, is de herder der schapen.

3. Voor hem doet de deurwachter open en de schapen horen naar zijn stem en hij roept zijn eigen schapen bij name en voert ze naar buiten.

4. Wanneer hij zijn eigen schapen alle naar buiten gebracht heeft, gaat hij voor ze uit en de schapen volgen hem, omdat zij zijn stem kennen;

5. maar een vreemde zullen zij voorzeker niet volgen, doch zij zullen van hem weglopen, omdat zij de stem der vreemden niet kennen.

6. In dit beeld sprak Jezus tot hen, maar zij begrepen niet, wat het was, dat Hij tot hen sprak.

7. Jezus zeide dan nogmaals: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Ik ben de deur der schapen.

8. Allen, die vóór Mij gekomen zijn, zijn dieven en rovers, maar de schapen hebben naar hen niet gehoord.

9. Ik ben de deur; als iemand door Mij binnenkomt, zal hij behouden worden; en hij zal ingaan en uitgaan en weide vinden.

10. De dief komt niet dan om te stelen en te slachten en te verdelgen; Ik ben gekomen, opdat zij leven hebben en overvloed.

11. Ik ben de goede herder. De goede herder zet zijn leven in voor zijn schapen;

12. maar wie huurling is en geen herder, wie de schapen niet toebehoren, ziet de wolf aankomen, laat de schapen in de steek en vlucht – en de wolf rooft ze en jaagt ze uiteen –

13. want hij is een huurling en de schapen gaan hem niet ter harte.

14. Ik ben de goede herder en Ik ken de mijne en de mijne kennen Mij,

15. gelijk Mij de Vader kent en Ik de Vader ken, en Ik zet mijn leven in voor de schapen.

16. Nog andere schapen heb Ik, die niet van deze stal zijn; ook die moet Ik leiden en zij zullen naar mijn stem horen en het zal worden één kudde, één herder.

17. Hierom heeft Mij de Vader lief, omdat Ik mijn leven afleg om het weder te nemen.

18. Niemand ontneemt het Mij, maar Ik leg het uit Mijzelf af. Ik heb macht het af te leggen en macht het weder te nemen; dit gebod heb Ik van mijn Vader ontvangen.

19. Er ontstond opnieuw verdeeldheid onder de Joden om die woorden.

Lees verder hoofdstuk Johannes 10